Doornstruik

Gepubliceerd op: 18/08/2023

Het is een griezelig rijmpje waarmee de Amerikaanse jurist Karl N. Llewellyn in 1929 zijn introductiecolleges voor nieuwe rechtenstudenten aan de Columbia Law School in New York kleurt:

“There was a man in our town
and he was wondrous wise:
he jumped into a bramble bush
and scratched out both his eyes –
and when he saw that he was blind,
with all his might and main
he jumped into another one
and scratched them in again.”

De gedrukte versie van deze introductiecolleges, uitgebracht onder de toepasselijke naam The Bramble Bush, is ondertussen bijna honderd jaar oud. Hoewel de tijd zijn sporen nalaat in de opvattingen die Llewellyn in de colleges tentoonspreidt – zijn studentenpubliek bestaat in de jaren dertig uitsluitend uit rijke, witte jongemannen – blijft het boek, wat de inhoud van de rechtenstudie aangaat, een absolute aanrader voor zowel docenten als studenten. De colleges verbinden in toegankelijke taal de droge, theoretische boekenkant van de studie met de flitsende Harvey Specter-tactieken van de (Amerikaanse) rechtspraktijk. Systematisch redeneren versus retorisch overtuigen; legaliteit versus ethiek; hoe krijg je kennis van een regel versus hoe krijg je begrip van een regel: de colleges gaan in op nagenoeg elke uitdaging die je vandaag de dag als docent of student tegenkomt.

Llewellyn koos zijn horror-rijmpje niet voor niets. Hij was ervan overtuigd dat de rechtenstudie een (mentaal) pijnlijke individuele reis is. Studenten krijgen in korte tijd een overweldigende hoeveelheid informatie te verwerken. Het gaat daarbij niet om platte, feitelijke informatie, maar om regels en beginselen: normatieve stellingen die vaak raken aan en botsen met kernwaarden die studenten al ver vóór het begin van hun studie ontwikkelen. Die kernwaarden wil je nooit kwijtraken, maar je moet wel leren om er van binnen en van buiten naar te kijken – en dat kan confronterend zijn. Je beseft langzaam hoe de regels met elkaar samenhangen en welke moeilijke politieke, ethische en economische discussies aan die regels ten grondslag liggen. Telkens als je inzicht krijgt in een deelgebied van het systeem, merk je hoe blind je nog bent op andere deelgebieden waarmee je nu opeens óók het verband ziet. Je ontwikkelt deze gedachtegangen misschien voor de helft uit lesboeken en persoonlijke overpeinzing, maar voor de andere helft moet je met andere mensen over de materie in discussie, want waar je blind voor bent, zien anderen sneller dan jijzelf.

De hoeveelheid te bestuderen informatie is er voor rechtenstudenten in de afgelopen jaren niet minder op geworden. De rechtspraktijk heeft een ontelbaar aantal subspecialisaties ontwikkeld. Het fiscale recht is zo’n subspecialisatie, maar ook die term zegt tegenwoordig weinig over wat je doet. Ben je gespecialiseerd in de directe belastingen of in de indirecte belastingen? Heb je een nationale of een internationale focus? Concentreer je je op de theoretisch-juridische kant of op de vertaalslag naar assurance en/of technologische toepassingen? De reis wordt zo voor elke student steeds individueler. Tegelijkertijd krijgt de student te maken met steeds meer keuzes die in steeds kortere tijd moeten worden gemaakt. Een Nederlandse universiteit is nauwelijks geëquipeerd om die persoonlijke reis te begeleiden: haar verantwoording en financiering berusten wettelijk op studentenaantallen, aantallen behaalde diploma’s en aantallen overige behaalde graden. Werp eens een blik op de ontwikkeling van de studentenaantallen van Tilburg University in de laatste jaren. Je ziet een schril contrast tussen enerzijds de individuele reis die in de ideale wereld van elke student verwacht wordt, en anderzijds de massaliteit die elk schooljaar door de universiteit stroomt.

Als zowel de universiteit als de student gedwongen worden om in dezelfde tijd steeds meer en steeds moeilijkere stof te behandelen, heeft dat zijn weerslag op hoe de docent lesgeeft en hoe de student leert. Dat brengt het risico met zich dat het recht in de collegezaal vervalt tot Monopoly-recht: een situatie waarin de studenten alleen gelegenheid hebben om de regels te leren op het niveau waarop ze het ‘spel’ van het recht kunnen spelen, zonder reflectie op de samenhang of spanning tussen die regels, of de doodserieuze normen die achter het hele spel schuilgaan. Denk hier niet te licht over: de Monopoly-insteek is de dood van het recht als een academisch vakgebied. Of, als je op zoek bent naar een meer praktische waarschuwing: dit is het deel van het ‘recht’ dat in de praktijk binnen nu en tien jaar is weg-geautomatiseerd. Kunstmatige intelligentie die Monopoly speelt – en béter speelt dan mensen – bestaat al.

Het belastingrecht in het bijzonder is kwetsbaar voor een verval tot Monopoly-onderwijs. Dat is – naast het feit dat belastingheffing, net als het meergenoemde gezelschapsspel, vaak gaat over verschuivingen van geldwaarden zonder dat alle deelnemers aan het spel daar bijzonder enthousiast over zijn – vooral zo omdat de regels van het belastingrecht al op het ‘spelniveau’ ontzettend complex zijn. Topjuristen in andere vakgebieden vermijden fiscaalrechtelijke discussies niet voor niets als de pest. Recent mocht ik, als relatief ervaren btw-jurist, voor privédoeleinden een blik werpen op de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting. Het heeft me minstens twee volle dagen gekost om de relevante wetsbepalingen, de rechtspraak en het beleid over die regeling te doorgronden – en dan nog moest ik met twee of drie laatste vragen te rade gaan bij collega’s, die hun hele carrière aan de inkomstenbelasting hebben gewijd. Het is dus prima mogelijk om je hele academische tijd te spenderen aan het leren van of lesgeven in de regels op oppervlakteniveau. Niemand kan dan zeggen dat je niet hard gewerkt hebt – en toch is het, om de redenen die ik in de vorige alinea aangaf, een slecht idee.

Helaas vertoont ons onderwijs de laatste jaren al symptomen van de Monopoly-insteek, zowel aan de docenten- als aan de studentenzijde. Laat ik bij onszelf – de docenten in de vakgroep indirecte belastingen – beginnen. We breken ons elke zomer weer het hoofd hoe we de laatste ontwikkelingen in de omzetbelasting moeten integreren in de lesstof van het komende schooljaar. De grote rijksbelastingen zijn zonder uitzondering monstruositeiten van wetgeving die steeds meer en steeds gedetailleerdere regelingen bevatten – en de omzetbelasting is daarop geen uitzondering. Hoe los je dat op? Door studenten mee te nemen aan de hand van een schools maar duidelijk gestructureerd ‘stappenschema’ en de stof aan die hoofdonderwerpen vast te hangen. Wat te ver van die hoofdonderwerpen af staat, behandel je niet. Het stappenschema verkleint het vakgebied tot hapklare brokken. En alleen al daarmee zijn de contactmomenten in het semester gevuld: door alle stof in het stappenschema te behandelen, heb je in je colleges nét genoeg tijd om de basis van de wet te bestrijken. Verdieping en discussie moeten tussendoor plaatsvinden. In de master lossen we dat op door een beperkter aantal fenomenen te behandelen, waar we dan wel goed en diep op in gaan – het omzetbelastingvak in de master heet niet voor niets Capita Selecta – maar het is dus kiezen of delen.

De studenten, op hun beurt, klampen zich met verontrustend enthousiasme aan het stappenschema vast. Het schema komt als het ware in de plaats van het rechtsgebied zelf. In plaats van een gevoel voor wat juist en niet juist is vanuit het rechtskarakter van de betreffende belasting, ontwikkelen studenten een gevoel voor wat wel en niet past in de gesimplificeerde werkelijkheid van het schema. Het stappenschema schept de illusie dat het omzetbelastingveld niet dieper gaat dan een vaste set regels, waarbij het vak bestaat uit het stampen van die regels in het geheugen. Een van de terugkerende negatieve punten in de studentenevaluatie van het bachelorvak is hier illustratief: studenten klagen het meest over de (werk)colleges waarbij veel rechtspraak als verplichte literatuur is voorgeschreven. Je kunt dat als student echter alleen als negatief ervaren als je die rechtspraak ziet als een set regels of feitjes of formules die je ‘erbij’ moet leren. Dat is de Monopoly-insteek pur sang. Als het gaat om het ontwikkelen van een dieper begrip van een regel is het juist veel meer werk om regels te doorgronden waarover géén rechtspraak voorhanden is. In een rechterlijke uitspraak legt een volleerd jurist je de regel als het ware uit in de context van een specifiek geval. Er zijn weinig manieren om sneller tot de kern te komen.

Nu heb ik niet de illusie dat de universiteit of de studentenpopulatie zich ooit helemaal losmaken van het Monopoly-recht. De wettelijke regels rond financiering en verantwoording en opleidingsduur zijn nu eenmaal zoals ze zijn. Tentaminering op kennis blijft makkelijker dan tentaminering op begrip – en komt dus in de interne verantwoording ook sneller door de accreditatienormen heen. Docenten hebben het daarmee te doen. Als student moet je individuele leerproces ergens beginnen – en ik ontken niet dat het behandelen van het recht als een setje platte spelregels voor veel beginners een bruikbare boei is om niet meteen in de stof te verdrinken. Maar laat ons wel voor ogen houden dat de academische vorming van de rechtenstudent niet tot die spel-laag beperkt mag blijven. Als een student pas bij het schrijven van de masterscriptie tot de ontdekking komt hoe diep een academische juridische beschouwing kan en moet gaan, doen zowel de docenten als de studenten iets fout in de opleiding die daaraan voorafgaat. Laten we de doornstruiken, hoe pijnlijk ze ook zijn, dus al vanaf het begin van de rechtenopleiding trotseren: de enige goede weg is erdoorheen.