Kerstcadeautje: afscheid van de vermaledijde vermogensrendementsheffing

Gepubliceerd op: 05/08/2022

Op 24 december afgelopen jaar verscheen het arrest van de Hoge Raad over de Nederlandse vermogensrendementsheffing. Inhoud van het arrest was dat deze heffing in strijd is met het internationale recht. Een uitspraak met vergaande maatschappelijke, economische, politieke en juridische gevolgen. In deze bijdrage ga ik in op enkele economische gevolgen.1

Het verleden
Het begon in 2001. Op 1 januari van dat jaar trad de Wet Inkomstenbelasting 2001 in werking. Onderdeel van het nieuwe stelsel van de inkomstenbelasting was een belasting op een forfaitair rendement over vermogen. Aangezien de overheid zowel het forfaitaire rendement als het belastingtarief van box 3 bepaalde, was het volgens velen in feite een belasting over vermogen. De wetgever redeneerde echter anders en noemde de belasting een vermogensrendementsheffing.

Opvallend element van de vermogensrendementsheffing was het forfaitaire karakter van de belastinggrondslag. Hiermee werd bewust een verschil aangebracht tussen het gerealiseerde rendement en de belastinggrondslag. In praktijk hoeft dat niet bezwaarlijk te zijn. Zolang het forfaitaire rendement regelmatig aan de hand van het gerealiseerde rendement wordt bijgesteld, kan het verschil tussen gerealiseerd rendement en belastinggrondslag klein worden gehouden.2 Hiervoor werd echter niet gekozen. Het is daardoor dat de voortdurende daling van de rente op besparingen die sindsdien optrad tot zoveel commotie kon leiden.

De aanpassing aan het stelsel in 2017 was op zijn zachtst gezegd verrassend. Het forfaitaire rendement van 4% werd vervangen door drie forfaitaire rendementen voor drie verschillende vermogensklassen: 2,871%, 4,6% respectievelijk 5,39%. Het stelsel werd daarmee nog progressiever dan het al was. Dit werd gemotiveerd met het argument dat mensen met een hoger vermogen betere beleggers zijn en dus een hoger rendement op hun vermogen kunnen realiseren. Waarschijnlijk is dit ook zo, althans als we ons richten op groepen van mensen en niet op individuen.3 Toch werd met de stelselwijziging een stap in de verkeerde richting gezet. De rente op spaargelden is nog enigszins voorspelbaar; de bewegingen van jaar op jaar zijn redelijk te overzien. Anders is het rendement op beleggingen. Dit vertoont enorme fluctuaties die niet te voorspellen zijn. Je kunt nog zo’n goede belegger zijn, maar als het tegenzit behaal je een rendement dat lager en mogelijk flink lager uitkomt dan de rente op een spaarrekening. De belegger wordt dan belast op basis van een rendement dat deze enkel met veel geluk en wijsheid had kunnen behalen. De forfaitaire rendementen werden nog fictiever dan ze al waren.

Het is onbekend of de gedachte dat mensen met meer vermogen betere beleggers zijn de daadwerkelijke reden was voor de stelselwijziging in 2017. Het forfaitaire rendement in de laagste vermogensklasse ging namelijk fors naar beneden, van 4 naar 2,871%. Daarna bleef dit rendement verder dalen, tot een niveau van 1,789% in 2020. Je zou kunnen denken dat dit de pijn voor de kleine spaarders, de spaarders die met hun vermogen in de laagste vermogensklasse uitkomen, dusdanig zou verzachten dat de protesten tegen de vermogensrendementsheffing zouden verstommen. Als de regering daarop gokte, dan heeft die gok verkeerd uitgepakt. De protesten zijn blijven bestaan.

Intussen zegde de regering steeds toe te willen toewerken naar een belasting op basis van gerealiseerde rendementen. Echter, een dergelijke wijze van belastingheffing was dusdanig lastig te realiseren dat een dergelijk stelsel er in 2021 nog steeds niet was gekomen. Toch gek dat de meeste landen in het OESO-gebied belasting heffen op gerealiseerde rendementen,maar dat dit in Nederland op ernstige uitvoeringstechnische bezwaren stuit.

Het heden
En toen presenteerde de Hoge Raad in 2021 haar kerstcadeautje, beter bekend als 'Het Kerstarrest'. De vermogensrendementsheffing zoals die sinds 2017 bestaat acht de Hoge Raad in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. De wetgever werd bevolen aan deze wijze van belastingheffing direct een einde te maken.

Of de Belastingdienst het arrest ook als een cadeautje beschouwde, is niet duidelijk. Het arrest impliceerde immers drie ingrijpende veranderingen. Voor de jaren vanaf 2017 zou onderzocht moeten gaan worden of belastingplichtigen compensatie zou moeten worden geboden. Voor 2021 en 2022 moet een overgangsregeling gaan gelden. En voor de toekomst zal er een nieuw stelsel moeten worden opgetuigd dat belasting heft op basis van gerealiseerde rendementen. De ernstige uitvoeringstechnische bezwaren zullen dus snel aan de kant moeten worden geschoven.

De toekomst
Waarom is 'Het Kerstarrest' dan een kerstcadeau? Om een aantal redenen. De eerste is wat mij betreft de precedentwerking. Enkele malen heeft de rechter nu ingegrepen en de wetgever tot actie gedwongen. Dat was het geval bij het Urgenda-arrest en bij het stikstofdossier, en nu dan bij de vermogensrendementsheffing. De boodschap is duidelijk: als de wetgever te traag is, dan zal de rechter niet nalaten in te grijpen. Een regering die er niet op zit te wachten door de rechter op de vingers te worden getikt, zal hopelijk in de toekomst wat meer vaart maken met nieuwe wetgeving.

De tweede reden is dat er nu eindelijk een belastingheffing op basis van gerealiseerde rendementen gaat komen. De spaarder gaat dus minder belasting betalen als de rente laag is en de belegger gaat minder belasting betalen als de beleggingsrendementen laag uitpakken. Dat is rechtvaardiger dan een heffing op basis van forfaitaire rendementen die van de realiteit zijn losgezongen. En naast rechtvaardiger is een belastingheffing op basis van gerealiseerde rendementen ook welvaartsverhogend. Waarom? Omdat welvaart onder meer afhankelijk is van de financiële risico’s waarmee mensen te maken hebben. Negatief, wel te verstaan: hoe groter deze risico’s, des te lager hun welvaart. Met een belasting op basis van gerealiseerde rendementen deelt de overheid in deze beleggingsrisico’s. Dat creëert welvaart.

De derde reden is wat speculatief. Deze houdt in dat als de regering dan toch moet gaan hervormen, ze dit ook meteen grondig kan doen. Het biedt de kans om iets te doen aan de in internationaal opzicht extreem ongelijke vermogensverdeling in Nederland. Dit door niet alleen de grondslag van de heffing te vervangen – van forfaitair rendement naar gerealiseerd rendement, maar ook de tarieven van de heffing te verhogen. Wanneer dit ruimhartig gebeurt, kan na enige tijd de vermogensverdeling minder ongelijk worden. Als de extra belastingopbrengsten dan ook nog eens gebruikt worden om de marginale druk op arbeidsinkomen te verlichten, slaat de regering zelfs twee vliegen in één klap: een minder ongelijke vermogensverdeling en een beter functionerende arbeidsmarkt.

Elk nadeel heeft zijn voordeel, ook een kerstcadeau waar niet iedereen blij van wordt.

Dr. Ed Westerhout - verbonden aan het departement Tax Economics van het Fiscaal Instituut Tilburg en aan het Centraal Planbureau.

Voetnoten:
1. Voor een vlijmscherpe analyse van de juridische aspecten zie Dusarduijn, S. (2022), Het Kerstarrest: de vlijmscherpe rafels van een doorgehakte knoop, MBB: Belastingbeschouwingen: Onafhankelijk Maandblad voor Belastingrecht en Belastingpraktijk 8, blz. 4-20. 
2. Dat kan bijvoorbeeld door het forfaitaire rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde van gerealiseerde rentes of rendementen, zoals bijna tien jaar geleden voorgesteld door de Commissie-Van Dijkhuizen: Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, 2013, Naar een activerender belastingstelsel – Eindrapport. 
3. Zie Fagereng, A., L. Guiso, D. Malacrino en L. Pistaferri (2020), Heterogenity and Persistence in Returns to Wealth, Econometrica 88, blz. 115-170. Op basis van data van de Noorse belastingadministratie concluderen zij dat het rendement op vermogen positief gecorreleerd is met het vermogen. 
4. Zie Harding, M. en M. Marten (2018), Statutory tax rates on dividends, interest and capital gains: The debt equity bias at the personal level, OECD Taxation Working Papers 34.