Een fiscaal wensenlijstje

Gepubliceerd op: 08/02/2022

Het is 2022, een nieuw jaar met nieuwe mogelijkheden en kansen. De start van een jaar is een mooie gelegenheid om je wensen te inventariseren, ook eventuele fiscale wensen. En dan bedoel ik niet de wens om minder belasting te betalen… In deze bijdrage wil ik graag stilstaan bij drie wensen op fiscaal terrein die op mijn (overigens uitgebreidere) lijstje staan. 

  1. De discussie over ‘dubbele petten’ 

In zijn oratie is Vleggeert ingegaan op het fenomeen van de ‘dubbele pet’.1 Hij doelt daarmee naar eigen zeggen op “collega’s die het hoogleraarschap belastingrecht combineren met een baan bij een belastingadvieskantoor”.Verderop in zijn oratie schrijft Vleggeert:3

“Sommige onderwerpen komen in de fiscale literatuur niet of onvoldoende aan bod, vermoedelijk omdat het vanuit commercieel perspectief handiger is om deze onderwerpen te laten rusten. Bovendien kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hoogleraren met een commercieel belang verdacht vaak een standpunt innemen dat in overeenstemming is met het klantbelang. Hier is ruimte voor nader onderzoek naar de omvang van dit probleem.” 

Het lijkt mij noodzakelijk dat eerst in kaart wordt gebracht waarom en in welke situaties het in deze fiscaalwetenschappelijke onderzoekscontext problematisch is of kan zijn om een ‘dubbele pet’ te dragen.4 Vervolgens zou onderzocht kunnen worden of, en zo ja, op welke schaal, dit in Nederland speelt. Het is daarbij mijns inziens niet zinvol te veronderstellen dat er een probleem is of vooruit te lopen op de uitkomsten van een dergelijk onderzoek.5 Overigens zijn er inmiddels al enkele onderzoeken verricht.6 Mijn eerste fiscale wens is dat op dit punt verdere stappen worden gezet. Het onderzoek zou zich volgens mij moeten richten op fiscaal wetenschappelijk personeel dat fiscaal onderzoek verricht én een aanstelling heeft buiten de universiteit, zoals een belastingadvieskantoor, de rechterlijke macht of de Belastingdienst.7 Een mogelijk probleem hierbij is echter dat het lastig kan zijn te achterhalen waarom iemand over een bepaald onderwerp juist niet publiceert. Ook lijkt het mij nog niet zo eenvoudig te achterhalen of de ‘dubbele pet’ daadwerkelijk van invloed is geweest op het betoog van de fiscale wetenschapper.Tot slot: mijn persoonlijke ervaring als drager van een ‘dubbele pet’ is dat beide disciplines elkaar enorm versterken. Het zou jammer zijn als dat positieve aspect in de discussie onderbelicht blijft of naar de achtergrond wordt gedrongen. 

  1. De strijd tegen belastingontwijking en proportionaliteit 

In de strijd tegen belastingontwijking heeft Nederland de afgelopen jaren diverse stappen gezet. Zonder volledig te zijn, noem ik de implementatie van de ATAD1- en ATAD2-richtlijnen in de Wet VPB 1969,9 de invoering van de Wet Bronbelasting 202110 en de invoering van maatregelen tegen mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel.11 Ik juich het toe dat Nederland belastingontwijking tegengaat.12 Tegelijkertijd vraag ik graag aandacht voor het volgende. We lezen in parlementaire stukken over wetgeving die verband houdt met belastingontwijking niet zelden dat wetgeving een ‘prohibitief karakter’ heeft en fungeert als ‘stopbord’.13 Dat mag zo zijn, maar dat ontslaat de wetgever niet van de verplichting ervoor te zorgen dat wetgeving op z’n minst doet wat is beoogd zonder daarbij de proportionaliteit uit het oog te verliezen.14 Dit laatste gebeurt echter nogal eens waardoor meervoudige belastingheffing op de loer ligt. En dat wordt dan min of meer ‘weggeschreven’ met een verwijzing naar het prohibitieve karakter van de betreffende maatregel.15 Mijn tweede fiscale wens is dat hier in de toekomst een evenwichtigere koers wordt gevaren en dat al ingevoerde wetgeving op dit punt nog eens tegen het licht wordt gehouden. 

  1. De vermogensrendementsheffing van box 3 Wet IB 2001 

Zoals niemand in de fiscale wereld zal zijn ontgaan, heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing van box 3, zoals deze sinds 2017 is vormgegeven, tot een schending kan leiden van de door art. 1 Eerste Protocol EVRM, in samenhang met art. 14 EVRM, gewaarborgde rechten.16 Dat is aan de orde als de belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar het voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement.17 De Hoge Raad heeft vervolgens zelf voorzien in het rechtstekort. Eén van de redenen voor deze laatste stap is dat de wetgever tot dusver nogal treuzelt met de invoering van een heffing op basis van werkelijke rendementen (zie het slot van rechtsoverweging 3.6.2). En dat brengt mij bij mijn derde fiscale wens, namelijk dat de wetgever zo spoedig mogelijk overgaat tot hervorming van de vermogensrendementsheffing. De wetgever zou hierbij inspiratie kunnen opdoen bij een recent artikel van Albert.18 Een andere denkbare oplossing zou het invoeren van een tegenbewijsmogelijkheid kunnen zijn. Deze optie is door het vorige kabinet afgewezen, maar het ging toen om een tegenbewijsregeling voor een specifieke groep, te weten belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld.19 Maar daarmee is volgens mij niet de vraag beantwoord of een forfaitair systeem20 gecombineerd met een tegenbewijsmogelijkheid voor alle belastingplichtigen een denkbaar en werkbaar alternatief kan zijn voor het huidige systeem.21 Naar mijn mening zou dit overigens een second best-oplossing zijn omdat een belastingheffing over het werkelijke rendement zich nu eenmaal het beste verdraagt met het draagkrachtbeginsel, en daarmee met het gelijkheidsbeginsel. 

  1. Afsluiting 

Zoals met ieder wensenlijstje is het afwachten of de wensen ook daadwerkelijk in vervulling gaan. En als dat gebeurt, zal het vermoedelijk niet allemaal in 2022 gebeuren. Het is in dit laatste geval zaak dat in 2022 alvast de eerste stappen worden gezet. We gaan het allemaal zien! 

Bart van der Burgt - Als docent en onderzoeker verbonden aan het Fiscaal Instituut van Tilburg University en daarnaast werkzaam bij het Bureau Vaktechniek van BDO Belastingadviseurs.

Bronnen:
1. J. Vleggeert, Over onafhankelijkheid, de verschraling van het fiscale debat en wat we daaraan kunnen doen, oratie, Universiteit Leiden, 2020.
2. Onderdeel 2 van de oratie, p. 3.
3. Onderdeel 2 van de oratie, p. 5.
4. In dit verband wijs ik ook graag op W. Wijtvliet, NJB 2021/1157.
5. Vleggeert gebruikt in het citaat de woorden ‘vermoedelijk’ en ‘kan ik me niet aan de indruk onttrekken’. De oratie heeft de nodige kritiek ontmoet. Zie bijvoorbeeld Leo Stevens, WFR 2020/213, H.P.A.M. van Arendonk, Ondernemingsrecht 2021/63 en Philippe Albert, WFR 2021/86. Sybren Cnossen, WFR 2021/11, denkt “dat het conflict van de dubbele-pet hoogleraren duidelijk aanwezig is”.
6. Zie D. Notenboom en W.R. Kooiman, NLF-W 2021/30, met reactie van J. Vleggeert, NLF-W 2021/35. Zie ook H.P.A.M. van Arendonk, Ondernemingsrecht 2021/63.
7. Zie ook Matthijs van der Wulp, V-N 2020/63.0.
8. Zie over deze twee ‘onderzoeksproblemen’ ook Philippe Albert, WFR 2021/86.
9. Wet van 19 december 2018, Stb. 2018, 508 respectievelijk Wet van 18 december 2019, Stb. 2019, 508.
10. Wet van 18 december 2019, Stb. 2019, 513.
11. Wet van 22 december 2021, Stb. 2021, 654.
12. Waarmee niet is gezegd dat ik het altijd eens ben met de wijze waarop dat gebeurt. Wat betreft de strijd tegen belastingontwijking is nog vermeldenswaardig dat op 22 december 2021 een richtlijnvoorstel van de Europese Commissie is verschenen over een minimale winstbelasting van 15% voor (grote) multinationals. Zie bijvoorbeeld NTFR 2022/244, noot M.F. de Wilde. Dit richtlijnvoorstel volgt op het Pillar 2-project van de OESO. Zie https://www.oecd.org/tax/beps/tax-challenges-arising-from-the-digitalisation-of-the-economy-global-anti-base-erosion-model-rules-pillar-two.htm.
13. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2018/19, 35 030, nr. 3, p. 4, 7, 20, 22 en 30, Kamerstukken II 2019/20, 35 305, nr. 3, p. 3 en Kamerstukken II 2021/22, 35 933, nr. 3, p. 11. 
14. Dit zijn slechts een paar minimumstandaarden voor het overheidsoptreden via wetgeving. Zie voor meer kwaliteitseisen de nota Zicht op wetgeving, Kamerstukken II 1990/91, 22 008, nrs. 1-2, p. 23-30.
15. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2021/22, 35 933, nr. 6, p. 2-3.
16. Het gaat om de bescherming van eigendom en het verbod van discriminatie.
17. HR 24 december 2021, nr. 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, NLF 2022/0106.
18. P.G.H. Albert, NLF Opinie 2022/1.
19. Kamerbrief van 21 juni 2021, met kenmerk 2021-0000089931, V-N 2021/29.10.
20. De vormgeving van dat forfaitaire systeem zou overigens kunnen afwijken van het huidige systeem.
21. Vgl. ook het commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de NOB op het wetsvoorstel Belastingplan 2016 c.a. (34 302), onderdeel 1.2.