Wat is het tarief in de Nederlandse inkomstenbelasting?

Gepubliceerd op: 23/02/2017

Tn staats large

In het eerste college van de fiscale studie wordt het tarief van de inkomstenbelasting naar alle waarschijnlijkheid besproken. Althans in Tilburg gebeurt dat wel. Het is een progressief tarief met een toptarief van 52%. Dus maximaal betaalt een belastingplichtige in Nederland 52% inkomstenbelasting. Maar is dat wel waar?

Volgens artikel 2.10, lid 1 Wet IB 2001 begint het tarief in 2017 bij 36,55% en loopt dat op via twee schijven van 40,80% naar 52%. Het toptarief in Nederland is dus 52%. Dus feitelijk betaalt een belastingplichtige in Nederland niet meer dan 52% over zijn verdiende euro. Echter, als we kijken naar de marginale druk in Nederland, kan dit tarief toch tot boven 52% oplopen. Volgens de becijferingen van de staatssecretaris van Financiën bij de toelichting op het Belastingplan 2017 kan de marginale druk oplopen tot 55,6% (1).

Marginale druk

De marginale druk is het verschil tussen een stijging van het bruto inkomen en de bijbehorende stijging van het netto inkomen, uitgedrukt als percentage van de bruto-inkomensverandering. Dus hiermee wordt becijferd wat het tarief is als je een hoger inkomen gaat verdienen. Dus blijkbaar is het tarief op enig moment toch aanzienlijk hoger dan 52%. Deze tabel geeft, naast het maximale marginale tarief, trouwens een ander bijzonder merkwaardig beeld. Zo is de marginale druk bij een inkomen van € 20.000 11,11%, maar bij een inkomen van € 21.000 39,43%. Dus het is niet zo interessant om € 1000 meer te verdienen lijkt dan de gerechtvaardigde conclusie.

Heffingskortingen

Maar hoe komt dit zo? Zou het tarief niet gelijkmatig moeten oplopen bij het stijgen van het inkomen en dan tot maximaal 52%. Dat zou je denken, maar dat is dus niet zo. De heffingskortingen spelen hierbij een belangrijke rol. Deze heffingskortingen spelen inmiddels een dubieuze rol in onze inkomstenbelasting. Ze worden naar mijn mening te pas en onpas gebruikt voor de beruchte en nauwelijks iets zeggende koopkrachtplaatjes. Ik ga hier kort verder op in. Laat ik hierbij voor nu maar even houden op twee heffingskortingen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Ik laat dus de overheveling van de algemene heffingskorting van de partner (art. 8.9 Wet IB 2001, die onterecht en totaal respectloos ook wel de aanrechtsubsidie wordt genoemd), de inkomensafhankelijke combinatiekorting (art. 8.14a) en de overige heffingskortingen omwille van de eenvoud maar even achterwege.

Algemene heffingskorting

Heffingskortingen zijn een korting op de te betalen belasting. En deze hebben we niet zo maar. Zo is de oorspronkelijke ratio van de algemene heffingskorting om het inkomen dat een belastingplichtige voor de voorziening van de eerste levensbehoeften heeft, belastingvrij te laten (2). Onder de Wet IB 1964 heette de algemene heffingskorting dan ook de belastingvrije som. Maar inmiddels is hiervan in onze wetgeving niets meer te merken. De tekst van art. 8.10 Wet IB 2001 luidt op dit moment als volgt:

1. De algemene heffingskorting geldt voor iedere belastingplichtige.
2. De algemene heffingskorting bedraagt € 2.254, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met 4,878% van het eerste gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat meer bedraagt dan het in de tabel van artikel 2.10, eerste lid, in de tweede kolom als eerste vermelde bedrag.

Hieruit wordt dus duidelijk dat de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk is. Dit is inmiddels sinds enkele jaren het geval. Maar gezien de oorspronkelijke bedoeling van deze wettelijke bepaling lijkt dit theoretisch incorrect.

Arbeidskorting

Bent u er klaar voor, want nu komt de tekst van de arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001):

1. De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet

2. De arbeidskorting bedraagt:

a. 1,772% van het arbeidsinkomen met een maximum van € 165, vermeerderd met:

b. 28,317% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 9.309, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 3.223, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:

c. 3,6 % van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 32.444. Ingeval het arbeidsinkomen niet meer bedraagt dan € 32.444, bedraagt de arbeidskorting ten minste de volgens artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting ter zake van het loon dat wordt belast volgens de loonbelastingtabellen, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van die wet, maar maximaal het in de eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag.

De arbeidskorting van artikel 8.11 is dus van toepassing op belastingplichtigen die arbeidsinkomen genieten. Van een arbeidsinkomen is sprake als een belastingplichtige met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet. De arbeidskorting is in de plaats gekomen van het arbeidskostenforfait van de Wet IB 1964. De bedoeling van deze heffingskorting is om het verrichten van betaalde arbeid aantrekkelijker te maken (3).
Dat moge dan de bedoeling zijn, maar om de tekst van deze bepaling te begrijpen moet men minimaal Wiskunde D hebben gehad op de middelbare school. Er is echt niemand meer die dit uit kan rekenen (en uit wil rekenen). Het is onleesbaar en onnavolgbaar. En ook hier geldt dat het volledig inkomensafhankelijk is. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting samen dragen dus bij aan feitelijk een marginale druk die hoger ligt dan het toptarief. Dus het tarief is 52% maximaal, maar soms betaal je dus bijna 56% over het extra inkomen.

Toeslagen

En dan heb ik het nog niet eens over de vermaledijde toeslagen in Nederland. Want ook het inkomen van een belastingplichtige is relevant voor het al dan niet ontvangen van toeslagen. En toeslagen voelen natuurlijk als inkomen en worden als zodanig ook beschouwd. Zo vervalt de huurtoeslag bij inkomens boven de afgerond €22.000 (eenpersoonshuishouden) en iets meer dan €30.000 voor meerpersoonshuishoudens. Voor de zorgtoeslag mag het inkomen niet hoger zijn dan € 27.857 per jaar (zonder partner) en € 35.116 per jaar met partner. De zorgtoeslag wordt langzaam minder tussen een inkomen van € 20.000 en € 35.000.

Conclusie

Het onderwerp van dit artikel kan veel verder uitgewerkt en onderbouwd worden. Maar toch waag ik hier te concluderen dat art. 2.10 Wet IB 2001 nauwelijks iets zegt over de werkelijk verschuldigde inkomstenbelasting in Nederland. Het toptarief is geen 52% maar ligt hoger. Het systeem is volslagen intransparant geworden. Niemand overziet meer wat het effect is van een inkomensstijging. Door heffingskortingen en toeslagen is de blik op de werkelijkheid vertroebeld. Daarom is het hoog tijd dat dit systeem op de schop gaat. Toeslagen moeten zoveel mogelijk worden afgeschaft en heffingskortingen mogen niet de speelbal zijn voor inkomensplaatjes. Hogere of lagere heffingen moeten terugkomen in het tarief in en niet worden verstopt in onnavolgbare regelgeving. Al is het alleen maar omdat ik dan mijn studenten weer kan uitleggen hoe onze inkomstenbelasting in elkaar zit.

Gerard Staats - als universitair docent verbonden aan het Fiscaal Instituut van de Universiteit van Tilburg; tevens werkzaam bij Bureau Vaktechniek van BDO Belastingadviseurs.

Bronnen:

  • 1) Kamerstukken II, vergaderjaar 2016-2017, 34552, nr. 14, bijlage A, tabel A1.

  • 2) Zie bijvoorbeeld R.E.C.M. Niessen, De Wet inkomstenbelasting 2001, Sdu, 2003, p. 5.

  • 3) Zie aantekening 1.4 bij art. 8.11 in de Vakstudie Inkomstenbelasting.