De omkeerregel bij de pensioenen

Gepubliceerd op: 28/06/2018

Tn ed westerhout large

Er zijn van die thema’s die blijven terugkomen en toch steeds weer je interesse wekken. Eén ervan is de omkeerregel bij pensioenen: niet op de pensioenpremie (en het rendement op deze premie), maar op de pensioenuitkering wordt IB geheven. Waarom is de omkeerregel zo interessant? Omdat veel argumenten een rol spelen, omdat deze argumenten zich niet eenvoudig laten rangschikken en omdat het lastig is de verschillende argumenten een solide wetenschappelijke basis te geven. Verder spelen bij de omkeerregel niet alleen economische argumenten, maar ook een juridische.

Het juridische argument

Het juridische argument laat zich betrekkelijk eenvoudig uitleggen. Het idee is dat je inkomen belast op het moment dat ervan kan worden genoten. Als werknemers verplicht worden premies voor hun pensioen af te dragen en zij op geen enkele manier vóór de pensioengerechtigde leeftijd over het opgebouwde pensioenvermogen kunnen beschikken, dan past het niet over de premies belasting te heffen. Dezelfde redenering kan worden toegepast op het rendement over deze premies. De aftrekbaarheid van pensioenpremies en de belastbaarheid van pensioenuitkeringen zijn zo bezien niet zozeer een politieke keuze, maar eerder een gegeven dat voortvloeit uit het verplichte en illiquide karakter van pensioenen.

Het economische argument

Het economische argument voor de omkeerregel is een heel andere. Dat is dat mensen mogelijk te weinig geld opzij zouden zetten voor later als zij dat geheel zelf zouden moeten organiseren. Dus moeten ze daartoe worden geprikkeld. Hoe? Door ze op drie manieren een impliciete belastingkorting te gunnen. Allereerst vanwege de progressiviteit van box 1 van de IB. Het pensioeninkomen wordt daardoor in bepaalde gevallen tegen een lager tarief belast dan de pensioenpremie. Daarnaast vanwege de AOW-heffing. Werkenden betalen daar aan mee, maar gepensioneerden zijn ervan vrijgesteld. En vanwege de vrijstelling van pensioenfondsen voor belasting over hun inkomen. Zouden particulieren het geld zelf sparen, dan zouden ze mogelijk belasting verschuldigd zijn in box 3 van de IB.

Is dit argument valide?

Nu klinkt het wel mooi: voorkom dat mensen te weinig opzij zetten voor later en na hun pensionering in bittere armoede geraken. Maar is dat inderdaad het perspectief wanneer de omkeerregel er niet was geweest? Want we hebben ook nog de verplichtstelling die voorkomt dat mensen te weinig zouden sparen. Bovendien sparen mensen vanwege de omkeerregel wellicht niet te weinig, maar wel te veel. Veel mensen slagen erin hun huis aan de kinderen achter te laten wanneer ze komen te overlijden. Ook het saldo op de lopende rekening, het totaal van besparingen verminderd met investeringen, suggereert dat we in Nederland misschien te veel sparen. Dit saldo is immers al jarenlang positief.

Het arbeidsaanbod

Er is nog een tweede economisch effect van de omkeerregel. Dit effect loopt via het arbeidsaanbod. Door het pensioen verplicht te koppelen aan arbeidsparticipatie, prikkelt de belastingkorting het aanbod van arbeid. Mensen worden geprikkeld meer te werken dan zonder omkeerregel het geval zou zijn omdat ze er niet alleen loon, maar ook een belastingkorting mee binnenhalen. Nu is dit argument wel sterk gestoeld op de neoklassieke theorie. Juist op het terrein van het pensioen schieten de veronderstellingen van deze theorie echter tekort. Volgens deze theorie kijken mensen bij hun financiële planning naar de verre toekomst, verwerken alle informatie in die planning die daarvoor nodig is en beschikken over de financiële expertise die nodig is om een gedegen financiële planning te maken. In de praktijk lijkt eerder het tegendeel het geval. Veel mensen houden zich juist weinig bezig met hun pensioen, beschikken niet over alle benodigde informatie en slechts sommigen mogen zichzelf een financieel expert noemen.

De financiering

Intussen moet de belastingkorting, ook al is deze impliciet, wel worden gefinancierd. Dat kan in principe op verschillende manieren, maar het zou kunnen dat hiervoor de tarieven van box 1 van de IB worden gebruikt. Die zijn dan dus hoger dan zonder omkeerregel het geval zou zijn. Het hogere tarief prikkelt mensen vervolgens om minder arbeid aan te bieden. Ogenschijnlijk tegenovergesteld aan het effect dat we hierboven bespraken. Maar met een belangrijk verschil. De beschikbare empirie is nu wel in lijn met de neoklassieke theorie. Het empirische wetenschappelijke onderzoek geeft duidelijk aan dat een inkomensafhankelijke belasting wel een effect uitoefent op het arbeidsaanbod. De omkeerregel zorgt voor een lager arbeidsaanbod.

De balans

Maken we de balans op, dan resulteert een diffuus beeld. Juridisch gezien is de omkeerregel een logische constructie. Economisch gezien ligt dat anders. Het beoogde effect op besparingen is wellicht groter dan bedoeld, het positieve effect op arbeidsaanbod is twijfelachtig en het negatieve effect op arbeidsaanbod lijkt erg waarschijnlijk. Maar dat is niet het hele verhaal.

Balansverlenging

De omkeerregel impliceert ook een balansverlenging. Meer schuld voor de overheid en meer vermogen voor de pensioenfondsen. Orde van grootte: 300 miljard euro. Lood om oud ijzer, zou je kunnen denken, want tegenover een enorme (overheids-)schuld staat een even enorm vermogen (bij pensioenfondsen). Maar dat hoeft niet zo te zijn. De extra overheidsschuld zou disciplinerend kunnen werken op beleidsmakers en hen ertoe kunnen brengen de overheidsuitgaven minder hard te laten stijgen. Tegelijkertijd maakt het extra pensioenfondsvermogen Nederlandse fondsen een grotere speler op internationale financiële markten. Dit zou hen in staat kunnen stellen betere beleggingsresultaten te halen. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de balansverlenging bij pensioenfondsen bestaande dekkingsgraadtekorten minder zichtbaar maakt. Voor geen van deze drie effecten van balansverlenging bestaat overtuigend bewijs. Maar het is moeilijk ze vooraf uit te sluiten.

EMU-beleid

In theorie heeft een extra hoge overheidsschuld nog een ander effect. Het kan betekenen dat Nederland dwingend te maken krijgt met de regels van het Stabiliteits- en Groeipact die pogen te voorkomen dat landen in de eurozone er te hoge overheidsschulden op nahouden. De Europese regels maken immers geen correctie voor de in Nederland gebruikte omkeerregel. Dit effect is echter vooral theoretisch van aard. Het financiële overheidsbeleid in Nederland is dusdanig solide dat zelfs met omkeerregel de schuld in Nederland flink lager is dan in het gemiddelde EU- of euroland.

Conclusie

Alles overziende kan een conclusie niet worden getrokken. We hebben simpelweg te weinig kennis om alle mogelijke effecten van de omkeerregel goed op waarde te schatten. Wel hebben we nu een kader waarbinnen mogelijke effecten allen een plaats hebben. En dat is vooruitgang.