Prinsjesdag special: box 3, de vermogensrendementsheffing

Gepubliceerd op: 15/10/2015

Tn 3949127838 large

In dit artikel zetten we de grootste veranderingen aangaande box 3 op een rij. Na een wat bredere beschouwing zal door ons een oordeel worden geveld over deze controversiële manier van belastingheffing.

Het kabinet stelt in het Belastingplan 2016 een hervorming voor van de vermogensrendementsheffing in box 3. Het kabinet wil het forfaitaire rendement voortaan baseren op de gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) in combinatie met een in het verleden in de markt gerealiseerd rendement op beide componenten. Zowel het rendement op het spaardeel als op het beleggingsdeel wordt jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actueel beschikbare gegevens.

Er wordt dus niet gedifferentieerd naar de vermogenstitels die een belastingplichtige daadwerkelijk bezit, maar naar een gemiddelde vermogensverdeling over sparen en beleggen. Deze gemiddelde vermogensmix is gebaseerd op de belastingaangiften.

Het spaargeld in de vermogensmix (het spaardeel) betreft het nettospaargeld, namelijk de bank- en spaartegoeden in box 3 verminderd met de schulden in box 3. De beleggingen in de vermogensmix (het beleggingsdeel) bestaan uit aandelen, obligaties, onroerende zaken en een restpost van andere vermogenstitels (te denken valt aan roerende zaken zoals kunst die als belegging worden gehouden of verhuurd worden).

Het kabinet handhaaft het vlakke tarief van 30%, ongeacht de vermogenstitel of de omvang van het vermogen. Daarnaast wordt het heffingsvrije vermogen met ingang van 2017 verhoogd naar € 25.000 per persoon (bedrag 2015: € 21.330).

De hoogte van de belasting wordt dus bepaald aan de hand van drie stappen, namelijk: 1) De gemiddelde verdeling van het vermogen per schijf over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) 2) Een voortschrijdend rendement voor spaargeld en voor beleggingen 3) Een vlak tarief van 30%.

Volgens de nieuwe plannen van het kabinet blijft de fiscus rekenen met veronderstelde rendementen op sparen en beleggen, al worden mensen met een kleiner vermogen minder belast dan mensen met een groter vermogen. Voor vermogens tot 125.000 euro wordt het fictieve rendement zoals het er nu naar uit ziet 2,9 procent en dat loopt op tot 5,5 procent voor vermogens boven het miljoen. Het een en ander zal onderstaand plaatje verduidelijken. Jaarlijks worden onderstaande rendementen volgens het nieuwe plan dus op nieuw vastgesteld op basis van de rentestanden in de voorgaande 5 jaren.

Ons inziens is bovenstaande herziening van de Staatssecretaris van Financiën een herziening, die veel beter aansluit bij de economische realiteit en daarmee bijdraagt aan de acceptatie van de belastingheffing in box 3. In 2001 werd de invoering van box 3 met een minimaal rendement van 4% door beleggers met open armen ontvangen. Echter nu, met een spaarrente van zo’n 1%, is er veel kritiek op een belastingdruk die bij spaarders zelfs tot vermindering van het vermogen leidt.

Het plan zou zijn dat de vaste 4% wordt vervangen door een jaarlijks aangepast rendement dat aansluit bij het daadwerkelijk behaalde, gemiddeld rendement op een vaste beleggingsmix. Overigens moeten we wel wachten tot de invoering in 2017, want deze verandering van systematiek hangt samen met alle automatiseringsactiviteiten binnen de Belastingdienst.

Nieuw is dat de belastingdruk afhankelijk wordt van de hoogte van het vermogen. Voor het box 3-vermogen boven één miljoen euro gaat namelijk een hoger box 3-rendement gelden. Gevolg hiervan is dat de belastingdruk bijna het dubbele wordt in vergelijking met de eerste honderdduizend euro aan vermogen (1,65% versus 0,87%). Een krachtig argument hiervoor is dat belastingplichtigen met grotere vermogens meer risico nemen en daardoor ook hogere rendementen behalen met een beleggingsmix. Het draagkrachtbeginsel rechvaardigt een hogere belastingdruk in box 3 voor vermogenden. De sterkste schouders moeten immers de zwaarste lasten dragen.

Na de aanpassingen van de box 1-schijven, de pensioenen en de algemene heffingskorting is dit de volgende nivellerende maatregel die ingevoerd dient te worden. Er dient gediscussieerd te worden over wat een rechtvaardig verschil in belastingdruk is voor grote beleggers ten opzichte van kleine beleggers, en niet over de hoogte van het forfaitair rendement.

Commentaar Mike: De verandering is mijns inziens rechtvaardig, omdat het draagkrachtbeginsel meer wordt nagestreefd. Echter zal de aanpassing naar een complexer systeem veel tijd en moeite kosten, waardoor het waarschijnlijk uitgesteld zal worden. Daarnaast voorzie ik een verschuiving van beleggers met grote vermogens van boven de honderdduizend euro naar beleggings-bv’s. Ik ben zeker voorstander van een verschuiving naar een belasting van het werkelijk of nagenoeg werkelijk rendement, echter zal het naar mijn mening lang worden uitgesteld en dient er aandacht besteed te worden aan anticipatiegedrag.

Alexander: Ik deel de mening van Mike dat de belastingheffing in box 3 hierdoor een rechtvaardiger karakter krijgt. Echter moet bij deze differentiaties in forfait inderdaad worden opgelet voor ‘misbruik’ van bijvoorbeeld spaar,- beleggings-bv’s. Hierdoor wordt belasting geheven over de ontvangen rente en niet over een fictieve rente. De lage spaarrente werkt dit in de hand. Vanaf begin 2012 zijn deze spaarrentetarieven nog verder gaan dalen tot een historisch dieptepunt van circa 1%. Dit kan door het gebruik van een dergelijke BV worden omzeild. Ik wil benadrukken dat de belastingheffing in box 3 met deze belastingherziening rechtvaardiger wordt, maar zeker nog niet af is. Net als veel andere belastingexperts heeft het CPB hier kritiek op. In individuele gevallen kan het verschil tussen het werkelijk behaalde rendement en het door de fiscus veronderstelde rendement erg groot zijn en daarom niet rechtvaardig. Daarom moet het kabinet de werkelijk behaalde rendementen gaan belasten en niet de veronderstelde rendementen. Daarnaast moeten ook verliezen op sparen en beleggen aftrekbaar worden.

Het argument van het kabinet dat het moeilijk uitvoerbaar is, veeg ik van tafel. De rekenmeesters wijzen erop dat volgens Europese regels financiële instellingen vanaf volgend jaar verplicht zijn om rente-, dividend- en vermogensopbrengsten van hun klanten bij te houden.