Kwalificeert swaprente (niet) voor hypotheekrenteaftrek?

Gepubliceerd op: 18/09/2017

Tn 1140 rising interest rates.imgcache.rev1ffbe51a4017a1a4bb912b656c72b549 large

In deze editie van Rechtspraak staan twee zaken centraal: één uit Den Haag (1) en één uit Amsterdam (2). In beide zaken is de belastingplichtige een renteswapovereenkomst aangegaan ter financiering van de eigen woning. Hierbij is een lening aangegaan met twee rentepercentages: enerzijds een variabel percentage Euribor-rente en anderzijds een vast percentage swaprente. Op deze wijze kan de belastingplichtige het risico van een stijging van de Euribor-rente afdekken: de belastingplichtige mag het vaste percentage rente aan de bank betalen en ontvangt de variabele rente terug van de bank. De vraag is echter hoe deze constructie fiscaal behandeld dient te worden.

Het fiscale probleem

In casu hebben we te maken met de fiscale behandeling van de eigenwoningschuld in box 1 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dat er sprake is van een eigen woning is evident, ook is niet in geschil of er sprake is van een eigenwoningschuld. In beide zaken is wel de vraag welke kosten die verband houden met de eigenwoningschuld in aftrek genomen mogen worden. Artikel 3.120 lid 1 sub a Wet IB 2001 stelt dat onder andere de rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld in aftrek genomen kunnen worden bij de aangifte inkomstenbelasting. Volgens de letter van de Wet zou rente op een eigenwoningschuld dus fiscaal aftrekbaar moeten zijn. De belastinginspecteur vond echter in beide casussen dat uitsluitend de variabele rente in aftrek zou mogen worden gebracht en dat de vaste swaprente buiten beschouwing moet blijven. Hier is achtereenvolgens bij de rechtbank, het gerechtshof en in de zaak Den Haag zelfs tot aan de Hoge Raad over geprocedeerd.

Standpunt gerechtshof Den Haag

Voordat de zaak bij het gerechtshof Den Haag belandde, had de rechtbank te Den Haag reeds een oordeel geveld: deze oordeelde dat een renteswap slechts een derivaat is om financieel risico af te dekken. Het gevolg was dat de vaste swaprente niet in aftrek gebracht mocht worden. In hoger beroep werd deze uitspraak echter vernietigd door het gerechtshof: het hof pleitte dat de leningsovereenkomst en renteswapovereenkomst in samenhang bezien moesten worden. Het hof was van mening dat de bedoeling van de belastingplichtige en de manier waarop deze uiting aan zijn wil gaf het uitgangspunt moest zijn. Zodoende mocht ook de vaste swaprente in aftrek genomen worden.

Uitspraak Hoge Raad over casus Den Haag

Het hof Den Haag verklaarde het standpunt van de belastingplichtige dus gegrond, echter was de Hoge Raad het hier niet mee eens. De Hoge Raad stelt dat de vergoeding die wordt betaald voor de renteswaps niet tot kosten leiden als bedoeld in art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001. Tot de kosten van geldleningen in de zin van art. 3.120 lid 1 sub a Wet IB 2001 kunnen uitsluitend worden gerekend de kosten die voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de eigenwoningschuld (3). De Hoge Raad oordeelt, ondanks het feit dat er samenhang bestaat tussen de geldleningen en de renteswaps, dat er niet genoeg verband is om de lening en de renteswap als één geheel te zien (4).

Casus Amsterdam

Met het oordeel van de Hoge Raad is de zaak uit Den Haag afgedaan. In de tweede zaak bij het Gerechtshof Amsterdam zien wij echter een andere denkwijze. Het gerechtshof Amsterdam is namelijk van mening dat de kosten van de swapovereenkomst niet tot de eigenwoningschuld behoren. Volgens het hof bestaat er onvoldoende samenhang tussen de swap- en leningsovereenkomst. Het hof Amsterdam stelt dat de bewijslast dat deze samenhang wel bestaat bij de belastingplichtige ligt, aangezien de inspecteur gemotiveerd heeft gesteld dat de kosten van de swapovereenkomst en de eigenwoningschuld niet samenhangen. Het hof Amsterdam beoordeelt het standpunt van de belastingplichtige dan ook ongegrond en is het eens met de inspecteur (5).

Casus Amsterdam vanuit meerdere invalshoeken

De Hoge Raad heeft in tegenstelling tot de casus van het hof Den Haag nog geen uitspraak gedaan over de kwestie van het hof Amsterdam, vandaar dat wij gaan kijken naar verschillende invalshoeken voor deze kwestie. Uiteraard moet naar de aard en omstandigheden van het individuele geval gekeken worden; de vraag die dan direct rijst, is: “Hoe moeten we hier naar kijken?”. Zoals reeds gezegd is, moet er samenhang tussen lening en swaprente aanwezig zijn. Hoe dient men dit echter te toetsen? Om hierop antwoord te geven, gaan wij achtereenvolgens in op het perspectief van de staatsecretaris van Financiën, het perspectief van advocaat-generaal P.J. Wattel en de visie van prof. dr. J.P. Boer in zijn annotatie in het NTFR.

Allereerst de staatssecretaris van Financiën: deze stelt dat de kosten die voor de renteswap worden betaald niet tot de eigenwoningschuld behoren. Het idee hierachter is dat een renteswapovereenkomst artikel 3.120 Wet IB 2001 schendt: zijn inziens zijn renteswaps zelfstandige vermogensbestanddelen. Kosten die hieruit voortvloeien, hangen daarom niet direct samen met de eigenwoningschuld. Indien de kosten wel rechtstreeks voortvloeien uit de leningsovereenkomst, dan neemt de staatsecretaris een ander standpunt in (6).

Advocaat-generaal P.J. Wattel heeft een andere kijk op de casus: hij stelt, à la Haviltex, dat de bedoeling van de betrokken partijen centraal dient de staan. In zijn advies met betrekking tot de zaak Den Haag stelt hij dat het de bedoeling van belastingplichtige was om door middel van het sluiten van een renteswap een vaste rente te bewerkstelligen. Hij vindt dat die rente fiscaal niet anders behandeld moet worden dan een “normale” eigenwoninglening met een rentevaste periode (7).

Boer sluit zich aan bij Wattel in zijn annotatie bij de zaak Den Haag in het NTFR. Boer vindt dat er genoeg samenhang is tussen de renteswap en de lening en dat daarom beide rentes aangemerkt mogen worden als kosten van de eigenwoningschuld. Hij plaatst hier wel enkele kritische kanttekeningen bij: “(I) de nominale bedragen van de swaps dienen gelijk zijn aan de hoofdsommen van de geldlening, (II) de variabele rente op de lening en die van de swap moeten aan elkaar gelijk zijn en (III) de overeenkomsten dienen nagenoeg gelijktijdig zijn afgesloten.”(8)

Afsluiting

Al met al, zijn er verschillende perspectieven die men kan aannemen in deze kwestie. De Hoge Raad heeft al geoordeeld over de casus Den Haag en het lijkt erop dat we dat perspectief moeten aanhouden, echter is het wel zo dat de Hoge Raad nog een uitspraak kan doen over de casus Amsterdam. Wie weet krijgt dit alles nog een staartje...

Wordt vervolgd!

Noten

  • (1) Hof Den Haag 9 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4215.
  • (2) Hof Amsterdam 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:174.
  • (3) HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2136, r.o.2.3, BNB 2017/24.
  • (4) HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1327.
  • (5) Hof Amsterdam 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:174.
  • (6) HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1327 (concl. A-G Wattel).
  • (7) HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1327 (concl. A-G Wattel).
  • (8) J.P. Boer, NTFR 2017/839.