Borrellezing arrest Groupe Steria i.s.m. PwC

Gepubliceerd op: 23/12/2015

Tn 20150117 blp510 large

Naar aanleiding van de borrellezing in samenwerking met PwC over het arrest Groupe Steria is mij gevraagd jullie mee te nemen op Groupe Steria ‘ontdekkingsreis’. Evenals aan bod gekomen in de lezing van Mart van Hulten zal de centrale vraag in deze excursie zijn; wat is de invloed van het arrest Groupe Steria op het Nederlandse fiscale eenheidsregime (FE-regime)? Voordat we het technische gedeelte in duiken zal ik eerst mijzelf kort voorstellen. Mijn naam is Arjan Vullings, oud-penningmeester van T.F.V. “De Smeetskring” in het bestuursjaar 2013-2014, en tegenwoordig werkzaam als consultant bij PwC (kantoor Rotterdam) op de internationale Vpb-praktijk.

HvJ EU uitspraak in Franse Groupe Steria SCA: ‘per element’-benadering

Op 2 september 2015 heeft het Hof van Justitie EU (HvJ EU) uitspraak gedaan in zaak Groupe Steria SCA (C-386/14) over de Franse ‘fiscale integratie’-regeling (het Franse fiscale-eenheidsregime).

Het Franse fiscale eenheid-voordeel welke aan het arrest ten grondslag ligt is de volledige belastingvrijstelling van dividenden van een dochtervennootschap. Deze volledige vrijstelling wordt bereikt door de forfaitaire 5%-bijtelling van deelnemingskosten te neutraliseren in geval van een fiscale eenheid. Op het punt van dit voordeel zijn volgens het HvJ EU de binnenlandse en de grensoverschrijdende situatie vergelijkbaar omdat in beide gevallen:

  • de kosten en lasten die verband houden met de deelneming door de moedervennootschap worden gedragen; en
  • de winst van de dochter twee of meer keer belast kan worden.

De kernoverweging van het arrest Groupe Steria luidt als volgt: er moet afzonderlijk beoordeeld worden of FE-voordelen, anders dan de overdracht van verliezen, kunnen worden voorbehouden aan in een FE gevoegde vennootschappen. Indien bovenstaande vraag met ja dient te worden beantwoord kunnen deze voordelen worden uitgesloten in EU/EER grensoverschrijdende situaties.

De conclusie van het arrest is dat een ‘per element’-benadering dient te worden toegepast. Onder een dergelijke benadering zal per voordeel (‘element’) van het fiscale eenheidsregime in een binnenlandse situatie moeten worden nagegaan of het onthouden van een dergelijk voordeel in een grensoverschrijdende situatie in strijd is met het EU-recht.

Het arrest Groupe Steria heeft mogelijk een brede impact. Als gevolg van het feit dat we in de Nederlandse vennootschapsbelastingwetgeving eveneens een FE-regime kennen heeft het arrest grote gevolgen voor de Nederlandse vennootschapsbelastingwetgeving. Hierna zullen twee mogelijke gevolgen van het arrest Groupe Steria voor de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (‘Vpb’) worden beschreven.

Artikel 13l Wet Vpb

In vergelijking met het arrest Groupe Steria valt een parallel te trekken met art. 13l Wet Vpb en het Nederlandse FE-regime. Het FE-regime resulteert in volledige vrijstelling van inkomen uit gevoegde dochtervennootschappen op het niveau van de moedervennootschap. Art. 13l Wet Vpb maakt daarop een inbreuk die effectief alleen in grensoverschrijdende situaties effect heeft. Net als bij de Franse forfaitaire bijtelling in Group Steria zijn bepaalde deelnemingskosten, in het geval van art. 13l Wet Vpb bovenmatige ‘deelnemingsrente’, niet aftrekbaar.

Voor zover renteaftrek door een Nederlandse vennootschap beperkt wordt doordat de verkrijgingsprijs van haar EU/EER-deelnemingen bij de bepaling van haar deelnemingsschuld niet geëlimineerd wordt lijkt art. 13l Wet Vpb in strijd met de vrijheid van vestiging. De verkrijgingsprijs van een Nederlandse deelneming kan door voeging in een FE wél geëlimineerd worden.

Artikel 20 lid 4 Wet Vpb

Evenals hierboven beschreven geldt min of meer dezelfde analyse voor art. 20 lid 4 Wet Vpb (verliesverrekening door houdster- en financieringslichaam). Effectief vormt deze bepaling in grensoverschrijdende gevallen een belemmering door te bepalen dat de verliezen van de moedervennootschap slechts beperkt verrekenbaar zijn. In binnenlandse situaties kan de beperking van art. 20 lid 4 Wet Vpb worden vermeden door vorming van een FE met operationele groepsentiteiten. Ook art. 20 lid 4 lijkt daarom in strijd met de vrijheid van vestiging en het arrest van de Hoge Raad BNB 2011/96, met een tegengesteld oordeel, lijkt daarom onjuist.

Invloed op de fiscale praktijk

Na arrest Groupe Steria lijken verschillende artikelen van de Wet Vpb in strijd te zijn met het EU-recht. Maar wat is de invloed van het arrest op de Nederlandse fiscale praktijk?

De staatssecretaris van Financiën heeft op 16 oktober een wetsvoorstel ingediend waarin, nadat het HvJ EU al eerder heeft beslist dat het Nederlandse FE-regime in strijd is met EU-recht en de zogenoemde Papillon FE mogelijk moet maken, deze arresten van het HvJ EU worden geïncorporeerd en de strijdigheid met EU-recht wordt beëindigd. Het arrest Groupe Steria is niet in het wetsvoorstel verwerkt. Zo staat in de Memorie van Toelichting inzake Wet aanpassing FE dat de precieze gevolgen van Groupe Steria zorgvuldige bestudering vergen aangezien het een uitspraak over een buitenlandse regeling betreft.

Groupe Steria heeft niet verzocht om een fiscale eenheid aan te gaan met haar buitenlandse dochtervennootschappen, maar slechts bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van de voordelen van het FE-regime. Het HvJ EU heeft, zonder dat formeel om een FE is verzocht, het ontbreken van de voordelen van het FE-regime (in casu neutralisatie) getoetst aan de vrijheid van vestiging. Nederlandse belastingplichtigen met EU/EER-deelnemingen die voor een FE kwalificeren (o.a. minimaal 95% van de aandelen bezitten) en die worden getroffen door een beperking kunnen een beroep doen op toepassing van (één van) de voordelen van het FE-regime door deze positie in te nemen in de aangifte dan wel bezwaar te maken tegen de aanslag.

Hoe nu verder?

Ter bevordering van de rechtszekerheid kan een reactie van de staatssecretaris van Financiën niet uitblijven. Indien vaststaat dat het Nederlandse FE-regime inderdaad opnieuw in strijd is met EU-recht is een aanpassing van het Nederlandse FE-regime wederom vereist. Er bestaan vier mogelijkheden om het Nederlandse FE-regime in overeenstemming te brengen met EU recht:

  • het toestaan van een grensoverschrijdende FE waarbij na voeging de buitenlandse dochter wordt behandeld als een vaste inrichting;
  • invoeren van de ‘per element benadering’;
  • vervanging van het FE-regime; en
  • een volledige afschaffing van het FE-regime.