30%-regeling niet in strijd met het EU recht

Gepubliceerd op: 30/03/2016

Vlag, Europa, Europese Unie

Lange tijd speelde de vraag of de 30%-regeling wel EU-proof was. Al jaren spant het erom of de faciliteit, die Nederland een fiscaal interessant werkland maakt voor hoogopgeleide buitenlandse werknemers, in zijn huidige vorm behouden kan worden.

Aanleiding daarvoor was de zaak Sopora. Maart 2016 is er eindelijk een definitieve beslissing genomen in deze zaak, die al sinds 2012 speelt. In de Sopora-zaak ging het om een werknemer uit Duitsland die in 2012 in Rotterdam kwam werken. Werkgever en werknemer verzochten de inspecteur de 30%-regeling toe te passen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat Sopora niet aan de 150 km-eis voldeed. De heer Sopora ging hiertegen in beroep.

Hoe werkt de 30%-regeling?

De 30%-regeling vormt een belastingvrije vergoeding van extraterritoriale kosten, bedoeld om de kosten die werknemers uit het buitenland maken om te verhuizen en te integreren te dekken. Voor deze extraterritoriale kosten mag de werkgever een onbelaste vergoeding geven van maximaal 30% van het loon. Hier gelden uiteraard wel een aantal voorwaarden voor. De persoon die naar Nederland komt moet onder andere in dienst zijn bij een werkgever in Nederland en de werknemer dient te beschikken over specifieke kennis die niet of nauwelijks op de Nederlandse arbeidsmarkt te vinden is. Daarnaast geldt de zogenaamde 150 km-eis: de werknemer heeft in de twee jaren voor de eerste werkdag in Nederland, minstens 16 maanden op een afstand van meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens gewoond. Een werknemer die in aanmerking wil komen voor de regeling moet samen met zijn werkgever een verzoek indienen bij de Inspecteur.

Krijgen werknemers die dichterbij wonen dan helemaal geen compensatie voor extraterritoriale kosten? Nee, buitenlandse werknemers komen sowieso in aanmerking voor een vrijstelling voor werkelijk gemaakte territoriale kosten. Er moet dan wel worden aangetoond hoe hoog die kosten zijn. Werknemers die verder dan 150 kilometer van de grens wonen hoeven daarentegen niet aan te tonen hoe hoog hun extraterritoriale kosten zijn, zij hoeven slechts aannemelijk te maken dat deze er zijn.

De rechtszaak

In beroep stelde Sopora dat de grens van 150 km een inbreuk vormt op het recht op vrij verkeer van werknemers binnen de Europese unie, en in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM.

Het beroep tegen de beslissing van de Inspecteur werd behandeld door de Rechtbank Breda. De rechtbank besliste dat er inderdaad sprake was van een inbreuk op het vrije verkeer. Echter, hiervoor bestaat volgens de rechtbank een objectieve rechtvaardiging: “om het onbedoelde gebruikt van de 30%-regeling in te dammen, […] met de bedoeling de regeling nauwer te laten aansluiten bij het oorspronkelijk gebruik daarvan”.

Hier liet Sopora het niet bij zitten en stelde sprongcassatie in. In 2013 kwam de zaak bij de Hoge Raad, die eerst prejudiciële vragen voorlegde aan het EU-Hof van Justitie. De belangrijkste vraag was of er sprake is van een indirect onderscheid naar nationaliteit, wanneer een werknemer die meer dan 150 km van de Nederlandse grens woont een forfaitaire vergoeding krijgt, maar iemand die binnen deze grens woont een maximale vergoeding krijgt van de werkelijke kosten.

Het Hof van Justitie EU en het advies van A-G Kokott

Allereerst bracht de Advocaat-Generaal Kokott van het Europees Hof van Justitie zijn advies uit. A-G Kokott oordeelde dat er sprake was een belemmering van het vrije verkeer van werknemers, maar dat deze gerechtvaardigd wordt door een dwingende reden van algemeen belang. Het doel van de 150 km-voorwaarde is werknemers die slechts weinig extraterritoriale kosten maken uitsluiten van de forfaitaire regeling, om zo concurrentieverstoringen tussen grensarbeiders en niet-grensarbeiders tegen te gaan. De A-G vindt de 150-km grens in dit licht geschikt, maar twijfelt wel aan de evenredigheid.

De Nederlandse overheid veronderstelt dat werknemers die dichtbij Nederland wonen elke dag op en neer reizen naar hun werk en dat werknemers die ver weg wonen naar Nederland verhuizen of hier een tweede woning nemen. In het kader van controleerbaarheid heeft de wetgever besloten een grens van 150 km te gebruiken, en daarmee te veronderstellen dat mensen binnen deze grens wel op en neer pendelen en mensen buiten deze grens niet. Hierdoor worden echter ook werknemers uitgesloten die meer dan 150 km moeten afleggen voordat ze op het werk aankomen, maar niet 150 km van de grens af wonen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een werknemer uit Antwerpen die in Groningen werkt.

De A-G vindt het evenredig dat Nederland een makkelijker te controleren criterium gebruikt, zolang de meerderheid van de uitgesloten grensarbeiders naar hun werk pendelt en niet wordt geconfronteerd met extraterritoriale kosten in de zin van de forfaitaire regeling.

Hoe het afliep

Het duurde even, maar begin 2015 kwam het Europees Hof van Justitie met een definitief antwoord. Vreemd genoeg komt het antwoord op de prejudiciële vragen van het Hof niet overeen met het advies van A-G Kokott. In tegenstelling tot het advies van de A-G, oordeelde de Europese rechter dat er geen sprake was van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers, omdat de voorwaarden van de 30%-regeling ervoor zorgen dat in aanmerking komende werknemers minder administratieve stappen hoeven te nemen om belastingvrijstelling te verkrijgen.

Wel zou de regeling in strijd kunnen zijn met het EU-recht, indien de 150 km-grens zo zou zijn vastgesteld dat de regeling aanleiding geeft tot een systematische overcompensatie van de werkelijk gemaakte kosten. Of dat zo is moest de verwijzende rechter zelf nagaan.

In oktober 2015 oordeelde Advocaat-Generaal Niessen dat er geen sprake was van overcompensatie. Niessen heeft hierbij gekeken naar de bedoeling van de wetgever en haalt ook het feit aan dat het Parlement de regeling niet te ruim heeft gevonden.

De uitspraak van het Europees Hof van Justitie en het advies van A-G Niessen hebben de Hoge Raad doen besluiten dat er geen sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers en dat er geen sprake is van overcompensatie. De 150 km-eis kan blijven bestaan en het beroep van Sopora werd ongegrond verklaard.

Mening student Sanne Kalis

Naar mijn mening oordeelt het Hof van Justitie onterecht dat er geen sprake is van een belemmering van het vrije verkeer van werknemers. Er is namelijk sprake van een verschillende behandeling van niet-ingezetenen die dichtbij Nederland wonen en ingezetenen die verder van Nederland wonen. Een onderscheid in afstand lijkt mij rechtvaardig. Zoals A-G Kokott in zijn advies heeft aangegeven, zegt de afstand van de woonplaats tot de grens echter weinig over de afstand van de woonplaats tot de werkplaats. Alleen die laatste afstand is van invloed op het feit of een werknemer wel of geen extraterritoriale kosten maakt.

De 150 km-grens leidt tot vreemde situaties. Omdat er hemelsbreed vanaf de grens wordt gemeten, komt iemand uit het Franse Lille niet in aanmerking voor de regeling, maar iemand uit Parijs wel. Het mag op deze manier dan wel eenvoudiger zijn om de regeling uit te voeren en te handhaven, maar het is wel degelijk een belemmering in het vrije verkeer van werknemers.